Interview Noelle Aarts

aarts-noelleProf. dr. Noelle Aarts spreekt over de communicatie van en naar de overheid als het gaat om de situatie in de gezinslocaties en het terugkeerbeleid. Zij is Logeion-hoogleraar Strategische Communicatie aan de Universiteit van Amsterdam en aan de Universiteit van Wageningen. In 2015 werd ze door de studenten van de Universiteit van Wageningen uitgeroepen tot Docent van het Jaar.

 

Op kritiek van mensenrechtenorganisaties over de gezinslocaties of het Kinderpardon, wordt door de overheid niet of nauwelijks gereageerd. Als het gaat om de gezinsgevangenis Kamp Zeist, benadrukt de overheid dat het gaat om een kindvriendelijke voorziening.

Beleidsveranderingen na kritiek blijken zowel in het geval van het Kinderpardon als in het in detentie plaatsen van kinderen slechts marginale verbeteringen op te leveren. Toch is er in de publieke opinie nauwelijks reuring over het Kinderpardon, de gezinslocaties of de gezinsgevangenis. Hoe komt het dat de argumenten van de overheid kennelijk geloofwaardig overkomen in de publieke opinie?

Ik denk niet dat het overheidsframe per se geloofwaardig overkomt. Dat hangt in de eerste plaats af van de ontvanger. Daarbij spelen heel veel zaken een rol. Om te beginnen zijn veel mensen onverschillig. Ze verdiepen zich niet in de kwestie en vinden er ook niks van. Ze gaan er van uit dat we in Nederland fatsoenlijk omgaan met mensen. Daarnaast is er een groep die het eens is met het overheidsframe, om redenen die door Geert Wilders, maar zeker ook door andere politici voortdurend worden herhaald (ons land is vol, de Islam is een bekrompen godsdienst, gevaar van terrorisme, enzovoort). Tot slot is er een grote groep mensen die het helemaal niet eens is met het overheidsframe en vindt dat sprake is van groot onrecht.

 

Precies, dat is het beeld, dat we er van uit kunnen gaan dat we in Nederland fatsoenlijk omgaan met mensen. Toch klopt dat niet met wat er in de gezinslocaties gebeurt. Wat is belangrijk als we dat beeld bij willen kunnen stellen?

Het probleem is dat de groep mensen die vindt dat er sprake is van onrecht zich niet gemakkelijk laat horen. Ze zijn kennelijk niet goed georganiseerd en wellicht te bescheiden als het gaat om het benaderen van de media.

Het beeld dat in de media naar voren komt, gaat vaak alleen over de regels en de procedures. Het is belangrijk om de menselijke zaak naar voren te brengen en daarbij ook op zoek te gaan naar manieren om achtergrondinformatie te laten zien. Er zijn ook journalisten die zich niet laten leiden door de waan van de dag, maar onderzoek doen. Die zou je actief kunnen benaderen. Daarnaast kunnen social media ook een grote rol spelen in het delen van achtergrondinformatie.

 

De overheid schept een bepaald beeld bij het asielbeleid, de gezinslocaties en de uitzettingen. Wat is het belang van de overheid bij het door hun gehanteerde frame en wat zijn hier de gevolgen van?

De overheid voelt de druk om zo weinig mogelijk mensen toe te laten en mensen die niet binnen de gestelde kaders passen uit te zetten. Daarbij wil de overheid natuurlijk de indruk wekken dat uitzetting van gezinnen op humane en rechtvaardige wijze gebeurt. Framing, het strategisch gebruik van taal, is hierbij een belangrijk en effectief instrument.

Het gevolg is dat mensen die ook willen dat we terughoudend zijn in ons asielbeleid en mensen die het weinig kan schelen het beleid van de overheid in deze moeiteloos accepteren.

 

Wat zouden de mogelijke gevolgen van dit overheidsframe kunnen zijn voor het sociale klimaat in Nederland?

Eigenlijk is er in het ‘sociale klimaat’ geen eenheid meer, omdat de discussie zo gepolariseerd is.

De mensen die compassie hebben met vluchtelingen praten vooral met elkaar en de mensen die bezwaren hebben tegen AZC’s praten ook alleen maar onderling. De verschillende groepen staan met de rug tegen elkaar of zijn bezig om elkaar te bevechten. Op zich is dat van alle tijden, maar er schuilt nu wel een gevaar in: de groepen drijven steeds verder uit elkaar, er is een totaal gebrek aan wederzijdse acceptatie en dat leidt tot hoge politieke spanningen in heel Europa.

De overheid heeft daarin met haar acties en reacties ook wel, misschien onbedoeld, een rol in gespeeld, waardoor de tegenstanders van vluchtelingen en AZC’s meer kansen kregen om hun standpunt uit te dragen en elkaar te versterken. In het begin gingen de protesten tegen de AZC’s met name over de hoeveelheid vluchtelingen die er zouden worden opgevangen. Maar die protesten werden door de lokale en landelijke autoriteiten genegeerd. Daardoor verschoof het accent van een kleinere opvang naar helemaal geen opvang.

Wat nu belangrijk is, is dat we inzien dat er geen andere keus is dan om met elkaar te accepteren dat er altijd iets van waarheid ligt in datgene wat de ander zegt. Nu proberen tegenstanders eigenlijk alleen om elkaar te overtuigen. Daardoor voelen beide partijen zich monddood gemaakt en is verdere verwijdering het enige effect.

 

Als antwoord op de vraag wie er verantwoordelijk is voor het reilen en zeilen in de gezinslocaties, het arresteren, opsluiten en uitzetten van kinderen en jongeren, wordt de hete aardappel voortdurend doorgegeven: COA verwijst naar de overheid, de burgemeesters verwijzen naar ‘Den Haag’, de marechaussee verwijst naar opdrachtgevende autoriteiten. De staatssecretaris zelf (en zijn voorgangers) leggen de verantwoordelijkheid weer neer bij andere EU-landen of, vaker nog, bij de ouders in de gezinslocaties zelf: ze hoeven alleen maar mee te werken aan terugkeer en zij zijn als enigen verantwoordelijk voor het welzijn van hun kinderen. De ouders wijzen op hun beurt weer naar oorzaken die ze zelf niet in de hand hebben, zoals onveiligheid in eigen land, statenloosheid of de eigen overheid die geen gedwongen terugkeer wil faciliteren.

Hierdoor ontstaat er een verantwoordelijksvacuüm, terwijl er tegelijkertijd aanzienlijke schade wordt toegebracht aan de betrokken kinderen en hun ouders. Dit verantwoordelijksvacuüm belemmert beleidsveranderingen en daarmee ook verbeteringen.

Wie zijn er verantwoordelijk en hoe kan dit verantwoordelijksvacuüm doorbroken worden?

We zien inderdaad dat doorlopend geschoven wordt met verantwoordelijkheden. Ouders die tegenwerken zijn er de schuld van dat kinderen langer in deze sobere opvang moeten verblijven. Verantwoordelijkheden worden doorgeschoven naar hogere politieke niveaus. We zien dit vaak gebeuren wanneer sprake is van complexe problemen waarvoor geen alom geaccepteerde oplossingen bestaan. Zo ontstaat inderdaad een verantwoordelijkheidsvacuüm, dikwijls geholpen door wat wij functionele onwetendheid noemen.

 

Bij wie ziet u die functionele onwetendheid vooral?

Eigenlijk bij alle betrokkenen. Mensen willen graag denken dat het allemaal wel goed zal zijn en willen liever geen confrontatie met een ander beeld. ‘Framen’ – het selecteren van informatie die ons beeld bevestigt – is iets dat iedereen doet. Hoe meer we weten, hoe meer verantwoordelijkheden we moeten dragen. Immers, wie veel weet, moet veel wikken.

Daar komt bij dat we in de media overspoeld worden met ellende. De logische reactie daarop is dat we, uit zelfbehoud, bepaalde informatie buiten zullen willen houden. Als we informatie binnen laten, dan komt een bepaald onderwerp dichterbij ons te staan. Hoe dichterbij we iets of iemand plaatsen, hoe meer verantwoordelijkheid en betrokkenheid we daarvoor voelen. Daar hebben mensen niet altijd zin in en ook niet altijd de mogelijkheid toe.

Elke betrokken partij zal zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. Het zou heel goed zijn om een dialoog te initiëren tussen de betrokken partijen met als doel te komen tot structurele verbetering van de situatie. De realiteit zal zijn dat de overheid een dergelijke dialoog niet zal initiëren. Op de een of andere manier zal druk moeten worden gezet, gebruik makend van nieuwe contexten en een juiste timing. Daartoe zouden de mensenrechtengroepen zich moeten organiseren rondom deze kwestie en flink gebruik moeten maken van social media om de tot dusver zwijgende groep van potentieel solidairen mee te krijgen.

 

Hoewel de buitenlandse pers steeds vaker refereert naar ‘migranten’, ‘vluchtelingen’ of ‘ongedocumenteerden’ (undocumented, sans-papiers), houdt de Nederlandse pers vast aan termen als ‘illegalen’ of ‘uitgeprocedeerden’, terwijl beide termen juridisch incorrect zijn.

De overheid zelf hanteert in beleidsstukken de term ‘vreemdelingen’ en de Dienst Terugkeer en Vertrek gebruikt zelfs het woord ‘verwijderbaar’. Wat zijn de gevolgen van de gebruikte terminologie en wat zouden uw aanbevelingen aangaande terminologie zijn?

Deze terminologie geeft richting aan bepaalde denkwijzen en is daarmee in hoge mate manipulatief. We zien dit doorlopend gebeuren in de media. Manipulatief taalgebruik (framing dus) is niet uit te roeien. We framen allemaal de hele dag door, we gebruiken taal doorlopend selectief om bepaalde doelen te bereiken, zelfs als we ons daar niet van bewust zijn. Framing is in heel veel gevallen erg effectief!

Ik denk dat iedereen (dus niet alleen de media) zich veel beter bewust moet zijn van de strategische werking van taal. Taal is nooit neutraal! Ook niet in onze zogenaamd onbeduidende dagelijkse gesprekken. Het maakt uit hoe we over de dingen praten, of je zegt ‘vreemdelingen overspoelen ons land’ of ‘vluchtelingen zoeken een veilig heenkomen’. In onze gesprekken ontstaan meningen die al gauw collectieve meningen en zelfs onwrikbare waarheden worden, omdat we er toe neigen vooral te praten met mensen met wie we het eens zijn. Zo ontstaan wat wij noemen ‘dominante discoursen’ die uiteindelijk resulteren in beleid en concrete praktijken. Een voorbeeld: als we allemaal roepen dat Europa vol is, dat de vluchtelingenstromen terroristen ons land binnen brengen, enzovoort, dan resulteert dat in beleid (grenzen dicht) en praktijken (nare hekken om landen heen).

We moeten daarom veel meer verantwoordelijkheid nemen voor wat we zeggen en hoe we dat zeggen en wat mij betreft elkaar daar ook op aanspreken.

 

Het spanningsveld tussen overheidsbelangen enerzijds en de belangen en rechten van vluchtelingen en hun kinderen anderzijds, dateert niet van gisteren. Het zal ook niet morgen zijn dat er een oplossing op tafel ligt. Hoe kunnen de verschillende betrokkenen (overheid, kinderen en hun ouders zelf, organisaties) met totaal verschillende frames dichter bij elkaar komen?

We moeten er vooral voor zorgen dat we in gesprek raken of blijven met andersdenkenden. WE zullen er met zijn allen uit moeten komen. Die gesprekken zouden moeten worden gefaciliteerd door ervaren gespreksleiders die weten hoe je een discussie ombuigt in de richting van een constructieve dialoog. Het is een illusie om te verwachten dat in een gesprek de betrokkenen vanzelf boven zichzelf uit zullen stijgen: daar heb je kundige en professionele facilitators voor nodig. Onze dialoogvaardigheden zijn erg mager tegenwoordig – het ontbreekt ons aan scholing. In een constructieve dialoog is ruimte voor verschil, voor meerdere waarheden.

In het Westen zien we de wereld een beetje zwart-wit: iets is goed of slecht. De Oosterse filosofie is daar genuanceerder in, zoals we ook kunnen zien aan de symboliek van Yin en Yang: iets positiefs heeft altijd iets negatiefs in zich en andersom ook. In allebei zit een beetje van het andere. Dat zou een uitdaging voor ons kunnen zijn, om te beseffen dat er niet één werkelijkheid of waarheid is, maar een oneindig aantal.

In een dialoog gaan we op zoek naar onderliggende motivaties, onzekerheden, angsten om van daaruit te komen tot nieuwe denkrichtingen waarin alle betrokkenen zich kunnen vinden. Dialoogvaardigheden zijn van groot belang in deze tijd waarin we leven in een pluralistische samenleving van allemaal andersdenkenden. Het is minstens van net zoveel belang dat we ons realiseren dat problemen tijd kosten en dat we ons moeten kunnen verheugen in de kleine stappen die we in dat proces zetten.