Interview Else Weijsenfeld

elseweijsenfeldElse Weijsenfeld-Cerezo is advocaat, gespecialiseerd in sociaal- economische en kinderrechten. Sinds 2007 werkt ze met Pim Fischer samen in zaken over opvang, voorzieningen voor mensen die uitgesloten worden omdat ze een verblijfsprobleem hebben. Daarnaast doet ze voor deze doelgroep zaken over jeugdrecht en afstamming.

In 2012 trad de definitieve Kinderpardonregeling in werking. Inmiddels blijkt dat ongeveer 98% van de aanvragen wordt afgewezen. Een groot aantal gezinnen werd afgewezen op het zogenaamde ‘buiten beeld criterium’, waarbij de voorwaarde is dat gezinnen voortdurend onder Rijkstoezicht hebben gestaan en toezicht van gemeentelijke autoriteiten onvoldoende wordt geacht. Een nog grotere groep – de gezinnen in de gezinslocaties – wordt afgewezen omdat de Dienst Terugkeer en Vertrek oordeelt dat deze gezinnen ‘onvoldoende meewerken aan terugkeer’. Wat is uw visie op de Kinderpardonregeling en de criteria die daarbij gehanteerd worden?

Bij de onderhandelingen over het Kinderpardon is de eis van “voldoende meewerken aan vertrek” er bijna ongemerkt ingekomen, maar dit blijkt nu cruciaal omdat het ingevuld kan worden door Dienst Terugkeer en Vertrek. Dit betekent in de praktijk dat er geen kinderpardon is. De achtergrond van het kinderpardon was dat kinderen hier geworteld zijn, hieraan wordt in alle afgewezen gevallen waarschijnlijk voldaan. Andere belangrijke factor was de beschermwaardigheid van jonge kinderen en het feit dat zij niet verantwoordelijk zijn voor hetgeen hun ouders wel of niet doen. Ik concludeer dat beide aspecten geheel zijn weggevallen, waardoor er geen sprake is van een kinderpardon. Zelfs als er medische belemmeringen zijn om te vertrekken en er een uitzetverbod is concludeert DT&V dat er alsnog gewerkt moet worden aan vertrek. Bescherming van kinderen wordt hiermee een lege huls. De voorwaarde van Rijkstoezicht is ook onevenredig, gemeenten hebben immers de plicht om kinderen op te vangen (zie de klacht Defence for Children v. the Netherlands, klacht 2008,47) en zij vormen een onderdeel van de overheid. Hier wordt politiek bedreven over de rug van zeer kwetsbare kinderen.

Vluchtelingenkinderen en hun ouders leven vaak jarenlang in de gezinslocaties, in onzekerheid en onder de voortdurende dreiging van uitzetting. Kunt u, vanuit uw expertise, aangeven wat de mogelijke gevolgen hiervan zijn voor het sociaal-emotioneel welzijn van de kinderen en hun ontwikkeling?

Vanuit mijn werk als advocaat zie ik de “brokstukken” van dit beleid, bij gezinnen die zo beschadigd zijn dat de ontwikkeling van de kinderen zeer ernstig in gevaar is gebracht en een onder toezicht stelling wordt uitgesproken. Kinderen zijn angstig, hebben gebrek aan levenslust en zien hun ouders machteloos. De rechtbank Den Haag heeft in 2014 aan twee Nederlandse kinderen in totaal € 10.000 schadevergoeding verstrekt omdat zij ten onrechte in een gezinslocatie zaten. De schadevergoeding was met name gebaseerd op de slechte omstandigheden voor kinderen in een gezinslocatie, onder andere een gebrek aan privacy en nachtrust en het feit dat kinderen hier feitelijk gevangen zitten door de dagelijkse meldplicht van de ouders. Deze schade treedt natuurlijk ook op bij niet-Nederlandse kinderen en dit is niet in overeenstemming met de beschermplicht van kinderen uit het Kinderrechtenverdrag en andere verdragen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het niveau van voorzieningen afgestemd mag worden op de situatie waarbij ouders vertrek bewust tegenwerken (ECLI:NL:HR:2012:BW5328), maar in de praktijk zitten er vele soorten gezinnen, ook diegenen die alsnog een vergunning krijgen of uitstel van vertrek hebben. Een lager niveau aan voorzieningen dan het absolute minimum, dat al in de asielzoekerscentra geldt, is niet te rechtvaardigen in het licht van de plicht die de Staat heeft om kinderen te beschermen. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er rekening gehouden moet worden met de bijzondere behoeften van met name jonge kinderen. In de praktijk gebeurt dit niet. Vanuit mijn kantoor hebben wij de Staat meerdere malen aangesproken op hun plicht om kinderen met een handicap adequate voorzieningen te bieden en het Gerechtshof Den Haag heeft bevestigd dat dit een plicht is (ECLI:NL:GHDHA:2014:1237 en 2014:3096). Toch blijft dit voortduren.

Zowel in de politiek als in de media wordt vaak gesproken over ‘uitgeprocedeerden’ en ‘illegalen’, terwijl beide termen eigenlijk geen juridische grondslag hebben. Kunt u daar wat meer over vertellen?

Dit zijn politieke termen. In de praktijk is het een mengelmoes van allerlei soorten mensen die nog geen verblijfsvergunning hebben. Vaak loopt hierover nog een procedure. In Nederland geldt vanaf beroep in ieder geval geen schorsende werking, waardoor een vreemdeling na de beslissing van de IND (soms op bezwaar) meteen het etiket “niet-rechtmatig” kan worden opgeplakt. Dit is niet conform de Opvangrichtlijn, Terugkeerrichtlijn en ook het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Er zijn weinig veroordelingen over te vinden, omdat de Staat wel als vast beleid hanteert om niet uit te zetten tot op hoger beroep is beslist. Maar intussen vindt stigmatisering wel plaats en stopt het recht op voorzieningen.

Binnen het huidige asielbeleid worden hier gewortelde kinderen uitgezet naar landen die onveilig zijn en waar ze zich niet meer thuis voelen. Wat zijn uw ervaringen hiermee en wat is uw visie hierop?

Met daadwerkelijke uitzetting heb ik weinig ervaring. Wel creëert dit doembeeld onder alle kinderen met verblijfsproblemen een angstklimaat en gevoel van rechteloosheid. Hun rechten tellen kennelijk niet mee.

Uitzetten terwijl een kind gevaar loopt en in Nederland geworteld is komt in strijd met EVRM en Kinderrechtenverdag. In Nederland bestaat de misvatting dat aan kinderrechten “marginaal getoetst” mag worden. Integendeel, dit moet zeer diepgaand worden getoetst en het belang van het kind dient de eerste overweging te zijn (Jeunesse v the Netherlands, EHRM 4 oktober 2014, 12738/10). Helaas is er nog veel rechtsontwikkeling nodig voordat dit in Nederland een realiteit is.

We krijgen van steeds meer gezinnen signalen binnen dat de Dienst Terugkeer en Vertrek zich intimiderend opstelt naar gezinnen die proberen om een nieuwe procedure of rechtszaak te starten, met opmerkingen als: “Jullie mogen geen nieuwe procedures starten” of “Als jullie een nieuwe procedure proberen, dan zetten we jullie gelijk uit.” Mag de DT&V zich hierin zo opstellen?

Intimideren mag natuurlijk niet, al helemaal niet als het doel is om een aanvraag tot verblijf te verhinderen. Zodra iemand meldt dat hij bescherming zoekt als asielzoeker treedt de beschermende werking van de Opvangrichtlijn. Daarnaast dient de Staat zich te onthouden van machtsmisbruik in vrijheidsbeperkende situaties, gezien de verhoogde eisen die op dit vlak gelden (artikel 5 EVRM). Mensen die zich in de macht van de Staat bevinden en niet vrij zijn om zich te bewegen zijn met name kwetsbaar. Ik vraag me af wat de Staat er op tegen heeft dat mensen hun verblijfssituatie regulariseren. Dat is in ieders belang, lijkt me.

In 1995 tekende Nederland het VN-Kinderrechtenverdrag. Met de ervaringen die kinderen in gezinslocaties meemaken, zoals arrestaties, detentie, uitzetting en het door uitzetting verdwijnen van leeftijdsgenoten, staan de rechten van de kinderen onder druk. Organisaties zoals Defence for Children en de Kinderombudsman hebben daar herhaaldelijk hun zorgen over uitgesproken. Wat zijn vanuit uw perspectief de gevolgen van dit spanningsveld, zowel op juridisch gebied als voor de kinderen zelf?

De gevolgen van het niet voorop stellen van de rechten van kinderen zijn dat de kinderen vermalen worden door het systeem. Zij zijn rechteloos. Ik sluit mij aan bij de zorgen die Defence for Children en de Kinderombudsman op dit punt uiten.

Wat zouden vanuit uw expertise uw aanbevelingen zijn naar beleidsmakers- en uitvoerders?

Neem het Kinderrechtenverdrag serieus, bescherm kwetsbare kinderen en stel hun belang voorop. Toets niet marginaal, maar diepgaand aan kinderrechten. Bedrijf geen politiek over de rug van kinderen. Praktisch gezien dient afgezien te worden van gezinslocaties en moeten gemeenten de vrijheid krijgen om kinderen en hun gezinnen op te vangen. Afschaffing van het koppelingsbeginsel en naleving van verdragen zijn de start.

En wat zouden uw aanbevelingen zijn aan de kinderen en hun ouders zelf?

Hou vol!